donderdag 3 maart 2011

DNA

DNA (desoxyribonucleïnezuur) is een molecuul dat door zijn chemische structuur de erfelijke eigenschappen van levende organismen in zich draagt.  DNA komt voor in iedere celkern (behalve de rode bloedcellen) van ieder organisme, maar de samenstelling is voor ieder individu verschillend. Alleen bij eeneiige tweelingen is de samenstelling van het DNA identiek. Het DNA van de mens bestaat uit drie miljard basenparen. Elke DNA-keten, of chromosoom, komt bij een individu dubbel voor. Eén chromosoom is afkomstig van de vader en de andere van de moeder. De mens heeft 46 chromosomen (23 paren), waarvan twee het geslacht bepalen, het X en het Y chromosoom. Het geheel van ons DNA wordt het genoom genoemd.
Een chromosoom bestaat uit twee in elkaar draaiende DNA-strengen. DNA is een zuur dat in de celkern aanwezig is en voor een deel uit desoxyribose, een suiker, bestaat. Naast die suiker zijn fosfaatmoleculen en de 4 stoffen aanwezig die de eigenlijke genetische code vormen: de basen Adenine, Guanine, Thymine en Cytosine, aangeduid met de afkortingen A, G, T en C. Zij vormen paren. Een chromosoom bestaat dus uit twee draden van suiker en fosfaat die door honderden miljoenen bruggetjes bij elkaar worden gehouden. Deze zijn afwisselend opgebouwd uit A, G, T en C.
De cel leest continu de volgorde van de basenparen af en krijgt zo de opdracht tot het aanmaken van specifiek aminozuren, de bouwstenen van eiwitten. Met deze eiwitten besturen de cellen het lichaam. Zowel in de volgorde als in het aflezen van het DNA kunnen fouten ontstaan. Dat geeft een verkeerd of slecht werkend eiwit, een reden voor het ontstaan van ziekten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten