donderdag 24 februari 2011

De rode Opel

De rode Opel Kadette kochten we bij een malafide zaak in Schiedam. Vele Polen waren ons voor geweest, dat werd ons door een van de werknemers met gepaste trots verteld. Dat die Polen in Polen niet terug konden om verhaal te halen was een prettige bijkomstigheid voor dit maffiabedrijf. Het dikke, louche mannetje, lid van het drietal dat de onderneming scheen te leiden, verze­ker­de ons dat de auto in prima conditie was en dat we konden rekenen op drie maanden garantie. Dat de motor een beetje een vreemd geluid maakte was normaal, want het was niet voor niets een diesel. Andere mankementen, die we tijdens de inspectie hadden ontdekt, zouden bij aflevering verholpen zijn. We hoefden ons totaal geen zorgen te maken. Echter, toen we de auto ophaalden en betaalden, bleken kleine reparaties niet te zijn uitgevoerd of zeer amateuristisch. Krassen en lichte verfbeschadigingen bij het slot van een van de voordeuren werd door een van de monteurs met een klein flesje rode lak weggewerkt. Ik startte de motor waarna Asia me enigszins angstig aankeek. Het geluid van de motor drong wel heel dwingend door in onze cabine. Toch verliep de eerste reis naar Polen zonder veel proble­men, maar bij de tweede reis, nog binnen de garantieter­mijn van drie maanden, ging het mis. We waren nauwelijks de Duits-Poolse grens gepasseerd of de tempera­tuurmeter begon naar de rode gevarenzone te klimmen. Meestal zakte het pijltje weer naar een aanvaardbaar niveau, maar dit keer niet. Ik reed nog tweehonderd kilometer door, af en toe bij een benzinestation informe­rend of er iets met de ventilator aan de hand zou kunnen zijn. Een van de pompbediendes bevestigde een contactje in de motor, zodat de venn continu bleef draaien, maar dit alles zonder zichtbaar resultaat. Op een verlaten parkeerplaats vond ik het maar het beste om de auto neer te zetten om af te koelen. Twee mannen, die wel verstand van auto's leken te hebben, zorgden ervoor dat we de moeilijkste nacht in ons leven zouden meemaken. Een van hen was zo handig de dop op het koeltankje los te draaien, terwijl de motor nog gloeiend heet was en moest zich snel uit de voeten maken want een kokende fontein van zwart water spoot omhoog, alsof een nieuwe oliebron was aangeboord. Binnen een paar seconden was de motor zwart van de olie. Met ontzetting keken Asia en ik toe hoe onze auto getransformeerd werd in een wrak, als een vogel vleugellam zwemmend in een zwaar bevuilde zee. Het was duidelijk, met deze auto konden we geen meter meer rijden. Wist ik wat ik nu weet, dan had ik de koeltank gewoon met water gevuld en telkens een gedeelte van de resterende reis naar Gdansk afgelegd. Nu lieten we ons verslepen naar de meest criminele plaats in Polen, dertig kilometer van de parkeer­plaats verwijderd. De twee mannen die onze auto zo netjes hadden bevuild waren bereid om voor twintig gulden onze auto naar de dichtstbij­zijnde garage te slepen. Het angstzweet stond duimdik op mijn voorhoofd toen ik moeite moest doen niet op de achterkant van de auto van mijn helpers te botsen. De sleepkabel was wel heel erg kort en ik was niet gewend in Polen te worden voortgesleept over smalle, heuvelachtige wegen.
Eindelijk bereikten we de plaats, het was negen of tien uur 's avonds geworden, waar geen garage bereid was ons probleem te verhelpen. We waren aangewezen op de hulp van Asia's vader, die een paar dagen daarvoor pas was teruggekeerd uit Nederland en nog flink vermoeid was van de reis. Nadat hij gebeld was nam het wachten een aanvang. De kleren die we voor hulpbehoeven­de mensen in Polen hadden meegenomen kwamen nu goed van pas.
Met een paar dozijn truien over ons heen lagen we in de auto en wachtten op de komst van Asia's vader. Die moest eerst nog zo'n tweehonderdvijftig kilometer afleggen. Rond vier uur 's morgens had hij ons gevonden en kon het moeilijkste gedeelte van de reis beginnen. Ik had nauwelijks geslapen, was al achttien uur onderweg en zag het helemaal niet zitten om aan een kabel voortgesleept te worden door half Polen. Er zat echter niets anders op, ik mocht blij zijn dat m'n schoonvader bereid was ons voort te slepen. De eerste tien kilometer waren meteen een verschrikking. Er was net een nieuwe laag asfalt op de weg aangebracht, die men had beschermd met een extra laag steentjes. Deze steentjes sprongen wild tegen de onderkant van de auto, zodat mijn aandacht niet alleen gevestigd was op de achterlichten van de Mercedes voor me, maar ook op de mogelijke schade aan de auto door die talloze opspringende steentjes. De regen kwam de duisternis een handje helpen. Om de accu te sparen zette ik maar heel af en toe de ruitenwissers aan. Heuvel op was minder moeilijk dan heuvel af. De kabel ging in neer­waartse richting vaak slap hangen waardoor het gevaar van een botsing of een harde ruk het grootst waren. Door het slechte zicht had ik moeite de juiste afstand tot de auto voor me te bepalen waardoor ik nogal eens vaak dwangmatig op de rem trapte. Zo reden we de tweehonderdenvijftig kilometer naar Gdansk. Ik was al bijna vierentwintig uur onderweg, maar mocht geen moment verslappen. Tot Gdansk hield de kabel het wonderbaarlijk, maar in de stad brak het touw minstens vier keer. Eindelijk hadden we het huis van Asia's ouders bereikt. De accu was leeg, zelfs de ruitenwissers wilden niet meer in beweging komen.
Het gevecht met de triade van het garagebedrijf in Schiedam nam een maand later een aanvang. Wijzend op de garantie - de drie maanden waren nog niet om - dacht ik de auto kosteloos door het bedrijf te kunnen laten maken, maar dan had ik buiten de waard omgerekend. Meteen al bij het eerste telefonische contact kreeg ik te horen dat ik de bij hen aangeschafte Opel Kadett niet hoefde te brengen. Was ik wel van plan te komen dan zouden ze niet aarzelen om mij met auto en al van het terrein te gooien. Samen met Asia's vader, die m'n auto op een aanhangwagen uit Polen naar Nederland had vervoerd, brachten we, tegen beter weten in, een bezoek aan de garage in de Spaanse Polder. Het dikke mannetje die me de Kadett had verkocht begon al wild met z'n bolle kop te schudden. Hij was duidelijk niet van plan zijn verplichtingen na te komen. Helaas bleek het bedrijf niet aangesloten te zijn bij een erkende vereniging, zodat ik in het uiterste geval alleen nog maar naar de politie zou kunnen. Een monteur, de man met het rode kwastje, die de beschadiging bij het slot van een van de portieren van de Kadett zo amateuristisch had verholpen, keek me schuldig, maar ook meelevend aan en terwijl hij mij passeerde fluisterde hij dat hij er ook niets aan kon doen. Deze man ging duidelijk gebukt onder het regime van de bedrijfsleiding. Over en weer schreeuwden we naar elkaar en Asia's vader gebruikte zelfs de  legendarische woorden fucking company, maar daar bleef het dan bij. We kwamen ondanks alles tot een compromis. Dat ik maanden later weer naar deze garage toeging, samen met een Poolse kennis, om er een auto te kopen mag wel heel vreemd genoemd waren, maar we waren er niet in geslaagd ergens anders een auto voor een redelijke prijs aan te schaffen. De auto, een fraaie witte Ford Sierra, zou uitgevoerd worden naar Polen. Hetzelfde dikke mannetje dat eerst nog zo'n grote bek had, deed weer aardig nu hij in de gaten kreeg dat er weer zaken met hem gedaan werd. Met de hand op zijn bedorven hart verzekerde hij me dat ik de BTW zou terugkrij­gen. Hij liet me facturen zien waarop een stempel van de douane was gedrukt ten teken dat de auto was uitgevoerd. Hij had de BTW weer terugbetaald aan klanten die zo'n factuur konden overleggen. Daarom werd de auto een paar dagen later naar Polen gebracht en zorgde ik ervoor bij de douane een uitvoerstempel te krijgen. Terug in Nederland ging ik de volgende dag samen met Asia meteen naar de garage. In het kantoortje bij de garage was de voltallige bedrijfs­leiding aanwezig, het misdadige drietal waarvan de jongste van hen de capo di tutti capi leek te zijn. Hij was gekleed in een driedelig pak en had de blik van een crimineel op oorlogspad. Hij keek nauwe­lijks naar me en liet het dikke mannetje het vuile werk opknappen. Nog onwetend van de moeilijk­heden die ze zouden maken, want ze hadden niet verwacht dat iemand uit Polen terug zou komen om de BTW op te eisen, liet ik hen de factuur met de uitvoerstempel zien. Het mollige kereltje deed nu of hij van niets wist. Een zekere nerveusiteit maakte zich meester van mijn stembanden toen ik in de gaten kreeg dat ik de duizend gulden, waar ik al die tijd rekening mee had gehouden, misschien wel kon vergeten. Zo rustig als maar mogelijk was onder de gegeven omstandigheden legde ik uit dat het mannetje zelf het voorstel had gedaan om de BTW terug te vragen, dat hij mij zonder pardon het geld zou geven en nu deed hij alsof zijn identieke tweelingbroer deze vergissing had begaan. De heren, gepokt en gemazeld in het vieze wereldje van de autohandel, kregen echter wel in de gaten dat ik me niet zomaar gewonnen zou geven. Gelukkig begon ik net niet te dreigen, bijvoorbeeld met inscha­keling van politie en dergelijke, want dan had ik mijn hand over­speeld. Nu keek de dikke man naar Don Corleone, die ik nog nooit normaal had horen praten, maar alleen enigszins fluisterend tegen zijn medewerkers. Een knikje van zijn hoofd, nauwelijks waarneembaar, zorgde ervoor dat de man die het praatwerk deed een dik stapeltje bankbiljetten uit zijn broekzak haalde en een briefje van duizend op het bureau wierp. Zo rustig mogelijk pakte ik het geld, ofschoon dat niet erg gemakkelijk ging want inwendig kookte ik nog, en verliet snel het kantoor.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten