dinsdag 22 februari 2011

Droom en werkelijkheid - 17 januari 2000, maandag

In mijn droom was ik in het ziekenhuis. Een angst­aanjagend voorgevoel bekroop me toen ik in de WC-ruimte kwam waarin het een drukte van jewelste was van verpleegkundigen. Een stevige kerel probeerde een WC-deur open te breken en toen dat lukte liep ik achter hem mee naar binnen. Onderaan de toilet­pot zag ik Asia in haar lange ochtendjas liggen. Ze transpireerde hevig en haalde nauwelijks adem. Ik nam haar in m'n armen en terwijl ik allerlei lieve woordjes toefluisterde voelde ik mijn hart in een oneindig diep gat zakken. Nog nooit met zoveel liefde aaide ik haar hoofd en wilde ik dat ze weer naar me keek, maar ze was te ziek om enig geluid te maken of haar ogen op te richten. Ze werd naar een kamer gebracht waar nog meer doodzieke patiënten lagen. Stiekem sloop ik de zaal binnen en vond snel haar bed. Ik zag dat de lakens van zijde waren toen Asia de dekens voor me opensloeg en me een plaatsje naast haar aanbood. Ik kon bij haar sla­pen, want niemand zou toch op de kamer komen, die eruitzag als een operatiekamer met hier en daar een hoog bed met hoog opgetaste, witte dekens waaronder ik patiënten vermoedde. Asia draaide zich om en werd heel rustig. En terwijl ik tegen haar aanlag voelde ik me verschrikkelijk ongelukkig, want ik besefte op dat moment dat ze bezig was te sterven.
Met enorme blijdschap in mijn hart werd ik dan ook vanmorgen wakker en zag op m'n horloge dat het bijna acht uur was. Beneden leek de hond allerlei spron­getjes in zijn mand te maken en toen ik hem wilde bevrij­den uit de keuken om hem eventueel in de tuin de kans te geven zijn vreemde bokke­sprongen daar verder voort te zetten, was Emilka mij net voor. Ik gaf haar een kus op haar wangen waarna ik nog een uurtje naar bed ging. Toen droom­de ik dat ik met Asia in mijn mercedes op weg was naar een stadje, waar ik nog nooit was geweest. Opeens ging de weg over in een enorm meer. Aan de overkant zag ik een kerkto­ren. We hoefden nog maar een klein stukje door het water om weer vaste voet te kunnen krij­gen. Ik wilde keren, terug naar de weg die in water was overgegaan, maar Asia verze­kerde me dat ik beter rechtdoor kon blijven rijden. Ze had, zoals gewoon­lijk, gelijk, want na een paar honderd meter reed ik weer op het asfalt. In het stadje deden we wat onduidelijke uitgaven, dronken koffie aan een barretje terwijl iemand naast me opmerkte dat ik wel lef had om met Asia te gaan winkelen terwijl ik geen rode stuiver bezat.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten