maandag 28 februari 2011

Een krantenwijk

Van de familie Klein namen we de krantenwijk over. We kregen een boekje met adressen en de opdracht elke dag zo'n tweehon­derd kranten te bezorgen. Telkens als we een straat afgewerkt hadden scheurden we het blaadje uit het boekje en gooiden dat weg. Aan het eind van de werkdag drong het tot ons door dat we die blaadjes nodig hadden, want zo goed was ons geheugen nu ook weer niet, zodat we onze route nog een keertje moesten afwerken, dit keer op zoek naar de blaadjes met adressen. De politie lag altijd op de loer. Ik was te jong om arbeid te verrichten en zelfs een krantenwijk werd niet getole­reerd. Af en toe kwamen ze achter me aan, maar wist hen steeds te ontlopen door mijn fiets handig in steegjes te manoeuvreren waar het gevreesde volkswagentje der politio­nele macht niet in kon. Toch kwam er een dag dat er geen vluchtwegen meer waren. Bij het flatgebouw tegenover de Caland-lts aan de Van Goghlaan stond mijn fiets met in de zijtassen de kranten die ik nog moest bezorgen. Een politiea­gent had zich bij mijn fiets geposteerd. Ik zag hem vanaf de galerij staan. Hij had me reeds enkele dagen in de gaten gehouden. Uiterst lang­zaam bezorgde ik mijn kranten, maar ik kon niet eeuwig weg­blijven. Er was slechts één uitgang en daar stond de rechter­lijke macht in de vorm van een stel fascistische laar­zen. Ik gaf me over en moest mijn adres opgeven. Diezelfde avond nog kregen vader en moeder bezoek van de agent. De poes ge­bruikte zijn pet als slaapmand. We kregen een milde boete (vijf gulden, precies mijn weekloon), maar ik mocht geen kranten meer bezorgen. Het resultaat van dit gebod was dat ik nog stiekemer en oplettender mijn kranten in de brievenbussen der abonnees duwde. Als het regende of slecht weer was kregen we een paar centen ongemakkenvergoeding. Wist je iemand lid van de krant te maken dan kreeg je een vergoeding die meer bedroeg dan je hele weeksalaris. In sommige buurten waren pesterige jongens. Met lood in de schoenen bezorgde ik dan daar de krant. Een van die jongens besperde me op een keer de weg, toen ik naar beneden wilde om het flatgebouw te verlaten. Ik gaf hem ineens en totaal onverwacht zo'n harde klap in het gezicht dat hij van de trap vloog en tegen de buitendeur aan­klapte. Gelukkig was Aad in de buurt om me fysieke bijstand te verlenen, wanneer dat nodig mocht zijn. Later had ik geen last meer van deze pestkop en werd zelfs een beetje mijn vriend. Zo werd me duidelijk dat de eerste klap een daalder waard was. Niet alleen door fysiek geweld werden pestende jongens op een afstand gehouden ook door een zekere mate van diplomatie, toegepast door Aad, was voldoende om het vege lijf te redden. Toen jongens van plan waren me massaal een lesje te leren en me aan het eind van de straat bij de Noordvliet me op stonden te wachten om het vonnis te voltrekken wist Aad het tij te keren door hen mede te delen dat ik, zijn eigen broer, niet helemaal normaal was. De jongens ge­loofden dat en tot mijn verbazing, want ik wist niet wat Aad tegen hen had gezegd, lieten ze me voortaan met rust. Het meeste geld verzamel­den we aan het eind van het jaar, wanneer we de abonnees van Het Vrije Volk, de krant die we toen bezorgden, braaf een geluk­kig nieuwejaar toewensten. Zakken vol met klein geld werden thuis geleegd. Na lang sparen had ik een geldbriefje met de beeltenis van Erasmus in mijn bezit, waarvan ik een zwarte fiets kocht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten